We stappen de lift in, op weg naar de tandarts. Als mama niet kijkt, druk ik
alle knopjes in. Dan gaat de deur steeds open, maar er komt niemand binnen.
Mama zucht. Ik vind het wel leuk. Als we eindelijk beneden zijn, trekt ze me aan
mijn hand naar buiten, nogal snel. Ze heeft haast, zegt ze. Buiten valt de
regen. Ik vraag nog: “Mámá…”?
Ze zegt alleen dat ik door moet lopen.
“Hé poes, miauw, miauw”, voorzichtig steek ik mijn vrije hand uit om de rode
poes te aaien. Ze zit onder de heg en ik buk me. “Waarom loop je niet door, wat
doe je nu weer?” De poes is op haar rug gedraaid en laat zich heerlijk kroelen.
“Kijk eens, mam, een hele lieve poes.” Zonder iets te zeggen grijpt ze mijn
hand en trekt me mee.
Bij de lantaarnpaal hebben andere kinderen een knikkerpotje gemaakt en ja, er
ligt nog een glanzende rode knikker in. Maar mama loopt door. Dan geef ik zo’n
harde ruk dat mijn hand losschiet en ik achterover val. Ik hou me zo stijf als
een plank en laat me niet overeind trekken. “IK WIL DIE KNIKKER”. Mama bukt zich
en raapt de knikker voor me op: “Maar nu moet je wel DOORlopen.”
“Zal ik doen alsof ik blind ben? Dan moet jij me leiden”. Direct knijp ik mijn
ogen dicht en bots dan met een harde knal tegen een kliko op. Mijn moeder grijpt
me stevig beet en tilt me op. “Au”, probeer ik nog. “Als we straks thuis zijn,
zwaait er wat.” Dubbele pech, denk ik, eerst die tandarts en dan straks nog
straf. Het is niet eerlijk! En ik barst in huilen uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten